| Werkzaamheden | Aard van de werkzaamheden | De kenmerkende eigenschappen van de werkzaamheden die in de functie moeten worden uitgevoerd en in hoeverre een abstracte wijze van beschouwen nodig is om de werkzaamheden te verrichten.
Dit kenmerk meet de mate van complexiteit van de werkzaamheden. Een functie scoort hoger naarmate er sprake is van een grotere verwevenheid van factoren waarmee men bij het werk rekening moet houden |
| Werkzaamheden | Doel van de werkzaamheden | Dat wat bereikt moet worden met het verrichten van de werkzaamheden.
Dit kenmerk meet twee afzonderlijke aspecten. Gescoord kan worden de mate waarin een bijdrage moet worden geleverd aan de realisatie van de doelstelling van de onderwijseenheid/sector/-organisatie.
Ook kan worden gescoord op de soort bijdrage die moet worden geleverd |
| Werkzaamheden | Effect van de werkzaamheden | De mate van invloed van de werkzaamheden op de omgeving en het moment waarop de effecten van de werkzaamheden kunnen worden vastgesteld.
Dit kenmerk meet twee aspecten. Ten eerste in welke mate de werkzaamheden invloed hebben op de omgeving van de functie. Ten tweede de periode waarover het effect van de werkzaamheden kan worden vastgesteld. Bij dit kenmerk geldt dat een functie aan beide criteria van een scoreniveau moet voldoen. Is dit niet het geval dan wordt er een niveau lager gescoord |
| Werkzaamheden | Aanpak van de werkzaamheden | De wijze waarop het werk moet worden vormgegeven.
Dit kenmerk meet in hoeverre er sprake is van problemen die opgelost moeten worden bij de aanpak van de eigen werkzaamheden. Dit wordt enerzijds bepaald door de bekendheid dan wel onbekendheid met situaties waar men op in moet spelen en anderzijds door de mate van creativiteit die nodig is bij de aanpak van de eigen werkzaamheden. |
| Werkzaamheden | Dynamiek van de werkzaamheden | De afwisseling, variatie of verandering in de omstandigheden, waarop bij het verrichten van de werkzaamheden moet worden ingespeeld.
Dit kenmerk meet in hoeverre bij de werkzaamheden moet worden ingespeeld op veranderende omstandigheden. |
| Speelruimte | Keuzevrijheid | De vrijheid die aanwezig is bij het uitvoeren van de werkzaamheden.
Dit kenmerk meet de mate van keuzevrijheid bij het uitvoeren van de werkzaamheden.
|
| Speelruimte | Complexiteit van de beslissingen | De duidelijkheid en samenhang van de keuzefactoren c.q. afwegingen die een rol spelen bij het nemen van inhoudelijke beslissingen.
Dit kenmerk meet de mate waarin de keuzefactoren die een rol spelen bij de inhoudelijke beslissingen concreet zijn elkaar beïnvloeden. Het gaat hierbij om de beslissingen waar de functievervuller direct op kan worden aangesproken. Een functie scoort hoger naarmate er sprake is van meer factoren \'e9n een grotere verwevenheid van die factoren waarmee men bij het nemen van inhoudelijke beslissingen rekening moet houden. Tevens is van belang de mate waarin de factoren duidelijk zijn gedefinieerd. |
| Speelruimte | Effect van de beslissingen | De voorspelbaarheid van de gevolgen van de beslissingen en de termijn waarop de gevolgen vastgesteld kunnen worden.
Dit kenmerk meet twee aspecten. Ten eerste wordt gemeten in welke mate de effecten van de beslissingen voorspelbaar zijn. Ten tweede wordt de periode gemeten waarbinnen het effect van de beslissingen vastgesteld kan worden |
| Speelruimte | Kader | Het geheel van werkinstructies, regels, voorschriften, richtlijnen, beleidslijnen en uitgangspunten waarbinnen de werkzaamheden moeten worden uitgevoerd.
Dit kenmerk meet de mate waarin het kader beperkingen oplegt ten aanzien van de uitvoering van de werkzaamheden. Het gaat hierbij om de belangrijkste werkinstructies, regels, voorschriften, e.d. die relevant zijn voor de dagelijkse functievervulling. |
| Speelruimte | Wijze van controle |
De controle/beoordeling van de werkzaamheden of resultaten door het hogere echelon.
Dit kenmerk meet de mate van gedetailleerdheid van de controle/beoordeling van werkzaamheden door of namens het hogere echelon. De zwaarte wordt mede bepaald door het object en de aspecten van controle/beoordeling
|
| Kennis & Vaardigheden | Kennis | Door opleiding, scholing en/of ervaring verkregen kennis en inzicht, nodig om de werkzaamheden uit te voeren.
Dit kenmerk meet twee aspecten. Ten eerste wordt de mate van diepgang van kennis gemeten die daadwerkelijk aangewend wordt voor een normale functievervulling. Ten tweede wordt de mate van inzicht gemeten dat nodig is om de werkzaamheden uit te voeren. Inzicht heeft betrekking op een samenhang van aspecten binnen het eigen vakgebied met aspecten buiten het eigen vakgebied. Het gaat bij dit kenmerk om het werk- en denkniveau en ervaring, welke nodig zijn om de werkzaamheden uit te voeren. |
| Kennis & Vaardigheden | Vaardigheden | De vaardigheden die nodig zijn om de werkzaamheden uit te voeren.
Dit kenmerk meet de aard van de vaardigheden die nodig zijn om de werkzaamheden te kunnen uitvoeren |
| Contacten | Aard | De kenmerkende eigenschappen van de contacten in functionele relaties.
Dit kenmerk meet de zwaarte van de problemen die zich in functionele, niet hierarchische contacten voordoen. Het gaat hierbij om de diepgang van de contacten en de weerstanden die moeten worden overwonnen. |
| Contacten | Doel | Datgene wat in functionele relaties tot stand gebracht of bereikt moet worden.
Dit kenmerk meet hetgeen in de functionele, niet hiërarchische contacten moet worden bereikt. |